Het gaat wereldwijd en ook in Nederland niet goed met veel planten- en diersoorten. In 2015 verscheen het Living Planet Report waarin een afgewogen beeld wordt geschetst van de toestand van de natuur in Nederland. In het rapport wordt gewerkt met een index, de zogenaamde Living Planet Index. Voor een belangrijk deel komen de achterliggende getallen uit tellingen van natuurwaarnemers. Het gebruik van deze gegevens voor onderzoek noemen we Citizen Science.

Bekende toepassingen van Citizen Science komen uit de astronomie, maar vooral uit de biologie en dat heeft een enorme vlucht genomen met veel wetenschappelijke publicaties. Zo’n 25.000 Nederlanders geeft wel eens waarnemingen van dieren of planten in de natuur door, en wereldwijd miljoenen mensen. Het aantal waarnemers neemt nog steeds toe. Iedere soortgroep heeft zo ongeveer zijn eigen Particuliere Gegevensbeherende Organisaties (PGO). Deze PGO’s zijn steeds beter georganiseerd, steeds professioneler opererend. Met steeds meer waarnemers weten ze miljoenen waarnemingen over de soorten in Nederland te verzamelen.

De redenen voor waarnemers om gegevens te verzamelen en door te geven aan een PGO zijn recentelijk onderzocht door de Radboud Universiteit. Een van de belangrijke motivaties blijkt te zijn dat de gegevens moeten bijdragen aan natuurbescherming en –beheer. Er rust dus een verantwoordelijkheid op de PGO’s om de gegevens op de juiste wijze in te zetten voor natuurbeschermings-, beleids- en beheerrelevante toepassingen.

Big data

De grote kracht van Citizen Science is het grote aantal gegevens dat wordt verzameld en beheerd. Meer en meer hoor je daarom de term Big Data als het om natuurwaarnemingen gaat. Wat bijzonder is aan deze gegevens is dat ze uit meer bestaan dan alleen waarnemingen. De informatie over hoe ze zijn verzameld, volgens welk protocol en daarmee ook de samenhang tussen waarnemingen is minstens zo belangrijk.

Met die grote set aan waarnemingen in ruimte en tijd kunnen we interessante analyses doen. Zeker als ze goed gevalideerd en gestructureerd zijn. In het geval van de vogels zijn we in staat om zeer gedetailleerde verspreidingskaarten te maken, doordat duizenden waarnemers zowel in de periode 1998-2000 als afgelopen jaren op een vergelijkbare wijze geteld hebben op vaste tijden en in vaste gebieden. De eerste generatie atlassen laat alleen nog beelden zien van aanwezigheid of afwezigheid. Inmiddels zijn we in staat om gedetailleerde verschillen in dichtheid aan te geven van het voorkomen. Zo zien we dat de Boerenzwaluw overal in Nederland voorkomt, maar als je door gestandaardiseerde tellingen informatie verzamelt over het aantal dan ontstaat er een ander beeld. In Noord-Nederland zitten veel meer boerenzwaluwen dan elders. Als je dan ook nog om de zoveel jaren deze tellingen herhaalt dan kun je kijken in welke gebieden/streken de soort is afgenomen en waar ie is toegenomen. De boerenzwaluw laat een patchy beeld zien waarbij afnames in het zuiden overheersen en met name in Noordoost-Nederland toenames zijn te zien. De nieuwste gegevens zijn afkomstig uit een recent afgesloten atlasproject.

Naast deze detaillering zijn we ook steeds beter in staat om zogenoemde LIVE-atlassen te maken, zoals FLORON voor planten. Daarbij gaat de dataverzameling continu door en worden de beelden acuut bijgesteld.

Belang Citizen Science

Het belang van Citizen Science zal alleen maar toenemen. Een aantal argumenten:

1. Nog niet zo lang geleden vond heel veel natuuronderzoek plaats aan onderzoeksinstituten gelieerd aan de overheid. De laatste decennia is er een stelselmatige erosie opgetreden. Rijksinstituten zijn opgeheven, gefuseerd, verdampt en bij de ministeries werken nauwelijks nog ecologen.

2. De druk op onze natuur neemt helaas niet snel af, grote aantallen soorten worden bedreigd in hun voortbestaan en natuurbeheer en bescherming heeft een grote vraag naar kennis.

3. We zitten in een era van opinies, fact-free politics en credo’s als ‘wetenschap is ook maar een mening’. Daar moeten en kunnen wij goed onderbouwde studies tegenover zetten waardoor we mogen hopen dat de feiten en bewijzen de doorslag blijven geven.

4. De gegevensstroom wordt snel groter, het beheer is geprofessionaliseerd, daardoor is gebruik voor analyses eenvoudiger geworden

Gouden driehoek

Een unieke samenballing van gegevens, expertise en vooral passie voor natuur vormen een gouden driehoek. Het symboliseert de verbinding tussen drie werelden: de wereld van de natuurwaarnemingen, met het genieten en beleven van natuur, de wereld van de wetenschap waardoor we de natuur leren kennen, onderzoeken en begrijpen en de wereld van de natuurbescherming en het beheer waarmee we de natuur kunnen behouden en beheren. In Nijmegen worden deze werelden samengebracht via de organisaties verbonden aan Natuurplaza en de Radboud Universiteit. Het gaat om een geweldige samenballing van kennis, alleen al bij Natuurplaza werken meer dan 100 mensen en ook op de universiteit gaat het om grote onderzoeksgroepen. We pakken de handschoen op om kennis en data te benutten voor een betere natuurbescherming. De leerstoel ‘Integrated Conservation Biology’ is daar een gevolg van.

Signalering

Wanneer kan ik over pakweg 10 jaar tevreden terugkijken op mijn rol als bijzonder hoogleraar? Als ik bij heb kunnen dragen aan het optimaal gebruikmaken van waarnemingen en tellingen voor een goede signalering. Ik zie een belangrijke rol voor populatiemodellering voor enerzijds een betere interpretatie van de populatietrends en anderzijds als hulpmiddel bij het zoeken naar oorzaken van achteruitgang. Door de gegevens over demografie (voortplanting en sterfte) te koppelen aan de telgegevens kunnen we beter aangeven hoe een soort ervoor staat. Met populatiemodellen is het mogelijk om trendgegevens beter te interpreteren. Daarmee kunnen we beter onderbouwd ‘Early Warning’ signalen afgeven wanneer het dreigt mis te gaan bij een soort. Hoe groot is het risico dat bijvoorbeeld de steenuil of de blauwe kiekendief achteruitgaat of zelfs uitsterft, stabiel blijft of juist toeneemt? Als we dit goed in de vingers krijgen dan kunnen we eerder signaleren en zo nodig ook eerder ingrijpen.

Betere analyse

Een ander doel is een betere analyse van databestanden en integratie van gegevens om te achterhalen waarom soorten achteruitgaan. Welke drukfactoren zijn daarvoor verantwoordelijk? Ook hier spelen de gegevens en de onderzoeksexpertise van de Natuurplazapartners en de Radboud een belangrijke rol. We kunnen en moeten daar heel veel informatie uit halen die van belang is voor bescherming.

Soms is de oorzaak duidelijk. De vuursalamander is een zeldzaam amfibie dat voorkomt in het zuidoosten en uiterste oosten van ons land. Er is door RAVON een monitoringmeetnet opgezet en dat signaleerde vanaf ongeveer 2007 een zorgwekkende achteruitgang in de brongebieden van de soort rondom Bunde in Zuid-Limburg. Dat bleek de voorbode van een totale ineenstorting van de populatie. Een dergelijk crash duidt op één allesbepalende factor. Door een geconcentreerde en gecombineerde inspanning van onderzoekers van RAVON, de waarnemers en de Universiteit van Gent kon uiteindelijk redelijk snel ‘ de dader’ worden opgespoord. Het bleek een nog niet bekende schimmelziekte Batrachochytrium salamandrivorans , afgekort BSal, afkomstig uit Azië.

Maar lang niet altijd liggen de relaties zo duidelijk. Door gedetailleerd veldonderzoek uit te voeren moet je de ingewikkelde processen en mechanismen ontrafelen die op soortniveau bepalen hoe soorten reageren op een verandering in hun leefomstandigheden.

Kracht van gegevens

Hoe kunnen we grip krijgen op de problemen bij alle soorten? Allereerst door goede gegevensbestanden en tellingen van de PGO’s te benutten om correlaties aan te kunnen tonen tussen drukfactoren en de aanwezigheid en aantallen van een soort. Een mooi voorbeeld is de invloed van insecticiden op vogels. Al geruime tijd was er twijfel over de invloed van een veel gebruikt bestrijdingsmiddel, het insecticide Imidacloprid, op ons milieu. Door gebruik te maken van de uitgebreide set aan vogelmonitoringgegevens, tienduizenden waarnemingen verzameld door vogeltellers, konden we een relatie aantonen tussen de gehaltes aan imidacloprid in het oppervlaktewater en de trend van de vogelpopulaties in naburige gebieden. Een schokkend resultaat, maar nog geen klassiek bewijs, daarom zijn we nu bezig om via een veldstudie gegevens te verkrijgen waarmee we het mechanisme proberen te ontrafelen hoe vogels worden beïnvloed. Onze hypothese is dat het effect werkt via het voedsel van de vogels.

De kracht van de gegevens zit hem in de vergelijkingen die gemaakt kunnen worden in ruimte en tijd. Daarom zie ik ook veel potentieel in een internationale aanpak. De impact van globaal acterende factoren zoals klimaatverandering kun je beter bestuderen als je op grotere schaal gegevens kunt analyseren. En dat kan. Net als hier worden inmiddels in bijna alle Europese landen via vrijwilligers natuurwaarnemingen verzameld. Die kunnen beschikbaar gemaakt worden voor gezamenlijke analyses. Voor vlinders en vogels is dat al het geval.

Recent hebben we gekeken of de verwachting rondom de effecten van klimaatverandering kloppen. Koudeminnende soorten zouden moeten afnemen en warmteminnende soorten zouden moeten toenemen. De resulterende klimaatindicator die het verschil in trend tussen beide groepen aangeeft neemt verontrustend toe en de hypothese wordt daarmee bevestigd. Climate Change in Action zogezegd.

Integratie

Naast het benutten van gegevens moeten we de biologische kenmerken van soorten gebruiken om te begrijpen waarom een soort toe- of afneemt. Deze traitsbenadering wordt in toenemende mate met succes toegepast om vergelijkingen tussen soorten te maken, zelfs dwars door soortgroepen heen. Het denken over en analyseren van traits is een specialisme van de Nijmeegse dierecologen. Er komen steeds meer overzichten van traits beschikbaar en het is een prachtige uitdaging om die te combineren/integreren met de gegevensbestanden van de PGO’s. Een goede illustratie van deze aanpak staat in het proefschrift van mijn collega Chris van Turnhout. Door het zoeken van dwarsverbanden in een grote groep, bijvoorbeeld door te kijken naar ‘winners en losers’ zie je patronen die zich laten verklaren door bepaalde biologische kenmerken van de soorten: zo kun je bij Nederlandse vogelsoorten zien dat met name grondbroeders het moeilijk hebben, lang-afstandstrekkers, dus soorten die naar bijv. Afrika gaan en dat ook de fenologie van de trek effect heeft, de late aankomers, de echte zomergasten doen het minder goed dan de vroegkomers.

Evidence-based’ beheer en bescherming

Stel dat we het probleem van een soort kennen, hoe lossen we het dan op? Voor een succesvolle toepassing in het natuurbeheer of voor de bescherming is het nodig dat die kennis op de juiste plekken komt. Dat kan door die kennis goed te vertalen in beheeradvies en op maat ter beschikking te stellen. Dat klinkt simpel maar dat is het niet. De kennis over hoe je soorten moet beschermen en de ervaringen met beschermingsmaatregelen zijn veel minder gedeeld.

 

Het blijkt bovendien behoorlijk problematisch om ingrepen en beschermingsmaatregelen goed te monitoren, het ontbreekt eenvoudigweg vaak aan de middelen, geld dus. En dat is echt een gemiste kans. Het is een streep door de rekening van het Evidence-Based denken en maakt natuurbeleid, bescherming en beheer minder effectief. Alleen door goed te testen en monitoren kun je de effectiviteit van een middel aantonen. De gegevens van de PGO’s verzameld door vrijwilligers bieden in een aantal gevallen een uitweg. Ze stellen ons vaak in staat toch evaluaties uit te voeren van uitgevoerde maatregelen hoewel er niet specifiek gegevens zijn verzameld. Door de hoge dichtheid aan gegevens kunnen we vergelijkingen tussen gebieden waar wél ingrepen hebben plaatsgevonden vergelijken met controles.

Illustratief is een onderzoek naar het effect van begrazing op de fauna in de duinen. Begrazing met grote grazers, koeien, paarden, schapen is een veel gekozen beheermaatregel en dus is het van belang om te kijken of het de beoogde effecten brengt. Stichting Bargerveen, gespecialiseerd in onderzoek ten behoeve van natuurbeheer, heeft samen met een aantal PGO’s gekeken wat de effecten zijn van diverse typen begrazing op de fauna. Door van honderden telgebieden en vele soorten gegevens na te gaan hoe ontwikkelingen in begraasde gebieden verschillen van niet-begraasde gebieden kan de beheerder advies krijgen over wat wanneer moet worden in gezet.

Onderwijs

Het is van groot belang om de kennis die we binnen de Radboud Universiteit en Natuurplaza hebben op het gebied van Conservation Biology door te geven aan studenten. Samen met mijn collega’s wil ik een rol te spelen bij de opleiding en begeleiding van biologiestudenten op het gebied van effectief natuur- en soortbeheer om zodoende mensen op te leiden die werkelijk begrijpen hoe goede inwinning van biodiversiteitsgegevens eruitziet en die weten hoe ze de gegevens dienen te bewerken en analyseren ten behoeve van een effectief beleid en beheer. Hiermee kan de Radboud Universiteit een broedplaats worden voor een nieuwe generatie academisch opgeleide natuurbeheerders en beleidsmedewerkers.

Natuurbescherming in Nederland

Wat zijn de grote thema’s binnen de natuurbescherming? Uiteraard ben je als onderzoeker niet blind voor de maatschappelijke en economische ontwikkelingen in onze wereld. We staan voor nogal wat uitdagingen binnen het Nederlandse en Europese natuurbeheer. Zeer bepalend zijn wat mij betreft de ontwikkelingen in de landbouw. Niet alleen hebben we het over een groot deel van ons land (minimaal 60%) ook is er door uitstoot van stoffen, het gebruik van pesticiden en de waterhuishouding een grote invloed op de staat van onze natuurgebieden.

Evident zijn de verliezen van de natuur op het boerenland zelf. In de periode 1915-2015 raakten we 60-70% van alle aantallen vogels kwijt, hetgeen overeenkomt met een verlies van 5 tot 10 miljoen vogels. En dat is symptomatisch voor andere soorten, daarvan ben ik overtuigd.

Dat wisten we natuurlijk al decennia en toch lukt het ons niet om de achteruitgang te stoppen. Alle inspanningen ten spijt, ik denk eerlijk gezegd niet dat huidige maatregelen in het kader van agrarisch natuurbeheer dat gaan veranderen. Op zijn best kunnen we de achteruitgang hiermee vertragen. En ik hoop dat ze effectief kunnen zijn om het uitsterven van soorten te voorkomen, let wel, het uitsterven van eens heel algemene soorten. Ik zie ze daarom als overlevingsplannen, niet meer en niet minder. Alleen een geheel ander landbouwbeleid geeft weer kansen voor natuur.

Wat mij betreft moeten we zo snel mogelijk plannen maken voor een écht duurzame en biodiversiteitsvriendelijke landbouw die ons veilig en voldoende voedsel biedt. De huidige landbouw is export-obees. Het beste voorbeeld is onze melkproductie en dat creëert een niet duurzame situatie. Dat model heeft ons blijkbaar veel welvaart gebracht, maar de vraag is of de voordelen van onze huidige landbouweconomie in zo’n model opwegen tegen de nadelen voor natuur en milieu in ons land. Ik ben overtuigd van niet. Het roer moet daar echt om. Tot die tijd zullen we als tellers en onderzoekers jaarlijks de teloorgang van ons boerenland blijven documenteren en moeten we ons concentreren op het redden wat er te redden valt met alle kennis die we hebben, zo somber zie ik het wel.

Positieve ontwikkelingen

Niet alleen maar negatieve ontwikkelingen gelukkig. Ik wil toch ook even stilstaan bij een wat mij betreft heel positieve ontwikkeling, van alle kanten een Nijmeegs initiatief, ondersteund door onder meer WNF. Rewilding Europe realiseert binnen Europa grote natuurparken met Afrikaanse wildernisallure. En dat met een gezonde mix van ‘wildernis’natuur, eco-economie en natuurbeleving. Dat blijkt enorm aan te slaan bij beleidsmakers, het grote publiek, natuurliefhebbers en ook de lokale bevolking. Wat ik er zo mooi aan vind is dat het ons uit het defensieve spoor trekt van het behoud alleen, dat kent toch een vrij negatieve toonzetting. Het appelleert aan de enorme veerkracht van de natuur, van soorten, van systemen. We hebben die veerkracht in beeld gebracht in het WildLife Comeback rapport: zeearenden, wolven, beren, kraanvogels, de populaties kunnen zich allemaal herstellen als de belangrijkste drukfactoren, voor deze soorten vaak jacht en vervolging, worden weggenomen.

Als we de bescherming goed op orde hebben dan gaat het deze soorten weer voor de wind en keren ze terug. Het is voor de natuurbescherming heel interessant om te snappen hoe dat populatieherstel werkt en welke populatiedynamische processen daar een belangrijke rol bij spelen.

Draagvlak

Ten slotte, wat we niet uit het oog moeten verliezen is het draagvlak voor natuur. Want dat is de laatste decennia behoorlijk afgekalfd. Want we kunnen nog zo goed weten hoe het met de natuur gaat en wat er aan schort, als de gewone burger natuur niet belangrijk vindt dan wordt het moeilijk.

Er zijn nog steeds veel Nederlanders die de natuur een warm hart toedragen, getuige de 2 miljoen leden (van de grootste Nederlandse natuurorganisaties, red.), maar de aantallen nemen de laatste 10 jaar wel af. Als thema is natuurbescherming ook vrijwel van de politieke agenda verdwenen en daar moeten we ons zorgen over maken. Wellicht dat we met z’n allen te technocratisch de natuur zijn gaan bekijken. Te veel via de beleidsbrillen gekeken: N2000, RL, GSI, Doelsoorten, ANLB systeem. Terug naar beleving, passie en verwondering voor natuur. Daarbij zou de achterban van de PGO’s, het tellerkorps, zeker een belangrijke rol kunnen en moeten spelen. Behalve de fantastische set aan gegevens die meer dan 25.000 waarnemers verzamelen en het plezier dat ze daaraan beleven moeten we niet uit het oog verliezen dat zij uitstekende ambassadeurs zijn voor de natuur. Ik denk dat we met onze passie een heel eind kunnen komen.

Slot

Bent u benieuwd naar het antwoord op de vraag in de titel? Misschien dat we ooit het antwoord daarop gaan vinden, bijvoorbeeld door het koppelen van telgegevens van vele landen in Europa en hopelijk straks ook Afrika waardoor we de boerenzwaluw zien komen en gaan.

 

Dit is een ingekorte versie van de oratie van Ruud Foppen, bijzonder hoogleraar Integrated Conservation Biology aan de Faculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica van de Radboud Universiteit Nijmegen op vrijdag 20 januari 2017.

Cartoons: Albert de Jong