Leuvense hitte-eilanden in kaart gebracht
Meer dan 100 weerstations, waarvan een 60-tal in de tuinen van Leuvense burgers, verzamelden de voorbije zes jaar wel 1 miljard metingen over temperatuur, luchtvochtigheid en nog veel meer. Samen met de inwoners van Leuven brachten onderzoekers van Leuven.cool het microklimaat in de stad, en specifiek het hitte-eiland-effect, in kaart.
Het hitte-eiland-effect ontstaat doordat de vele gebouwen en donkere materialen in de stad, zoals asfalt, overdag warmte van de zon opnemen en die hitte ’s nachts vasthouden. Daardoor zijn steden altijd een paar graden warmer dan omliggende landelijke gebieden. De onderzoekers wilden achterhalen welk type groen kan zorgen voor verkoeling doordat planten en bomen bijvoorbeeld water verdampen of schaduwplekken voorzien. Zo bleken verrassend genoeg stedelijke bossen niet altijd de beste oplossing te zijn, want hun dichte kruinen houden’s nachts warmte vast. Een betere optie is een stedelijke ‘savanne’, waar lage grassen, struiken en enkele alleenstaande bomen hitte de kans geven om te ontsnappen. De bijdrage van burgers was bij dit onderzoek van groot belang.
Hoe hebben burgers bij dit onderzoek geholpen?
Eva Beele (Katholieke Universiteit Leuven): ‘We hadden de hulp van burgers nodig op drie verschillende manieren. Eerst en vooral voor het plaatsen van weerstations in tuinen.’
Een aantal stations werd aangekocht door de stad Leuven en op publieke locaties in het stadscentrum geïnstalleerd, maar die locaties zijn vaak verhard. Tuinen van burgers vormen daarom een belangrijke bron van groen die vaak onderbelicht blijft. Wij kwamen langs voor de installatie en besloten samen met de burger waar het weerstation in hun tuin het best zou staan. Zo’n station meet verschillende variabelen, onder andere de luchttemperatuur, relatieve vochtigheid, windrichting en windsnelheid, zonne-instraling en neerslag. We vroegen hen vervolgens om in het oog te houden of de stations goed bleven werken en om enkele onderhoudstaken uit te voeren. Wanneer er bijvoorbeeld takjes terecht kwamen in de pluviometer, die meet hoeveel neerslag er valt, haalden zij die eruit. Dankzij die burgers konden we dus op specifieke locaties data verzamelen waar we anders geen toegang tot hadden gehad.’
‘Verder zijn we bij burgers langsgegaan om een inventarisatie van hun tuin te maken. We brachten in kaart welke planten er groeiden en hoeveel verharde oppervlakken er waren. Die data hebben we gedigitaliseerd om modellen die (het gebrek aan) groen in kaart brengen te trainen en te valideren. Tot slot hebben we gebruik gemaakt van vragenlijsten die naar drie vormen van stress bij burgers peilden. De eerste ging over mentale gezondheid. De tweede ging over slaapkwaliteit, omdat die sterk gelinkt is aan hitte: vaak slapen mensen minder goed tijdens warme periodes. De derde vragenlijst was specifiek gericht op thermisch comfort. Dat ging over hoe mensen temperatuur en vochtigheid ervaren en in hoeverre ze nog normale activiteiten kunnen uitvoeren tijdens hitteperiodes. We vroegen de deelnemers de vragenlijsten in te vullen tijdens zowel een hitte-periode als een aaneensluitende (niet warme) referentieperiode. In totaal verwerkten we 785 vragenlijsten gedurende vier hitteperiodes. We keken dus enerzijds naar objectieve temperaturen, maar ook naar het subjectieve hittestressniveau van burgers.’
‘Uit die vragenlijsten blijkt dat tijdens de koelere referentieperiode factoren als sociale en economische status een belangrijkere rol spelen dan (het gebrek aan) groene ruimte voor het verklaren van stress. Gedurende de hitteperiodes zien we iets interessants gebeuren: al dan niet omliggende groene ruimte is de belangrijkste factor om het stressniveau van burgers te verklaren. Zo verminderen bomen enkel hittestress, terwijl grassen en struiken zowel hittestress verminderen als slaapkwaliteit verbeteren.’
Hoeveel mensen namen deel aan het onderzoek? En wie waren zij?
‘In 2019 hebben we een oproep gelanceerd om deelnemers te werven die een weerstation in hun tuin wilden laten plaatsen. Daar hebben toen bijna driehonderd mensen op gereageerd. Zoveel weerstations hadden we niet, dus we hebben een selectie moeten maken. Er waren heel wat verschillende profielen die zich aanmeldden voor zo’n station. Sommigen wilden ons gewoon graag helpen, anderen waren erg geïnteresseerd in het thema en gingen graag zelf met de data aan de slag. Zo hadden we iemand die aan de hand van de gegevens van zijn weerstation bepaalde of hij de vensters in zijn serre open of dicht moest laten. Anderen wilden weten of ze het effect van ontharding in hun tuin zouden kunnen meten.’
‘Er staan weerstations in zestigtal tuinen, maar we zijn ook in zo’n 120 tuinen langsgegaan om een veldopname te maken van de tuin zelf en de omgeving. We hebben in samenwerking met de stad Leuven ook weerstations geplaatst op publieke plaatsen in de buurt van kwetsbare groepen, zoals scholen, kinderdagverblijven, woonzorgcentra of buurten met een hoge sociaaleconomische kwetsbaarheid.’
Leuven.cool loopt op zijn einde, wat gebeurt er nu met de weerstations?
‘Bij de start van het project hadden we gedacht dat de weerstations het maximum een jaar of twee zouden uithouden. Intussen zijn de meeste nog steeds operatief. Burgers die een station in hun tuin hebben staan, kunnen nu kiezen of ze dat willen houden. Onze eigen website zal verdwijnen, maar er komt een platform van het KMI beschikbaar waarmee burgers nog steeds toegang hebben tot de data van hun station. Ook op publiek terrein zullen enkele weerstations blijven staan, die de stad Leuven verder zal opvolgen.’
‘Er zijn doorheen de jaren ook enkele vervolgprojecten gestart die nog lopen. Met het klimaattuiniersproject zetten we bijvoorbeeld specifiek in op de tuinen van burgers. Zo zijn sommige tuinen die al een weerstation hadden nu nog aangevuld met bodemdolken. Dat zijn sensoren die in de grond staan en ook de bodemtemperatuur en het bodemvocht opmeten. Dat worden een soort van ‘supertuinen’ waar we zowel data hebben over de luchttemperatuur als over andere atmosferische variabelen, alsook over de bodemvocht en -temperatuur. Zo kunnen we onderzoeken wat de invloed is van verschillende tuinelementen op het microklimaat. Met die resultaten kunnen we burgers tips te geven over hoe ze hun tuin beter bestand maken tegen de gevolgen van klimaatverandering.’
Waren er uitdagingen aan zo’n burgerwetenschappelijke aanpak? Of juist voordelen?
‘Eigenlijk viel dat vrij goed mee. Er komen natuurlijk heel wat praktische en logistieke zaken bij kijken. Die vragen altijd iets meer tijd en middelen dan je op voorhand verwacht, maar eigenlijk zijn er niet echt problemen opgedoken. Het is vooral een heel fijne manier van samenwerken. Dankzij de hulp van burgers verzamelden we waardevolle gegevens op plekken waar we normaal geen toegang tot hebben. Zonder hun input hadden we nooit zo'n rijk en gedetailleerd beeld kunnen krijgen van luchttemperaturen, subjectieve hittestress, en de verdeling en types groen in Leuven en omgeving. Het is echt een plezante en waardevolle manier van samenwerken.’