Wetenschappers roepen duizenden Vlamingen op om van hun tuin een onderzoekslab te maken. Op die manier kunnen ze in kaart brengen wat daar leeft. Tegelijk willen ze deze burgerwetenschappers stimuleren om van hun tuin een oase van biodiversiteit te maken. ‘De gemiddelde Vlaamse tuin mist heel wat kansen’, zegt Wouter Vanreusel van Natuurpunt.   wouter vanreusel

Wouter Vanreusel is bioloog en leidt de cel natuurstudie bij Natuurpunt.

De Vlaamse natuurorganisatie organiseert samen met Kenniscentrum Tuin+ en KU Leuven het project Mijn Tuinlab. ‘We willen meer weten over de Vlaamse tuinen, maar ook gedragsverandering stimuleren’, zegt Wouter Vanreusel. Tijdens ons gesprek kwetteren luidruchtige vogels op de achtergrond. ‘Ik woon in de stad, en prijs me gelukkig met mijn tuin. Hier broeden groenlingen, vinken, zwartkoppen en winterkoninkjes. Gewoon, door er ruimte voor te maken en rekening met hen te houden.’

Er lopen al veel telprojecten van Natuurpunt. Waarom dan nu ook nog Mijn Tuinlab?

‘We hadden inderdaad al de jaarlijkse vlinder- en vogeltellingen in de tuin. Maar dat zijn momentopnames gefocust op één soortgroep. Daarnaast zijn er ook losse waarnemingen, maar die zijn moeilijker in verband te brengen met de eigenschappen van de tuin en de omgeving. Met dit project kunnen we burgerwetenschappers hun tuin laten monitoren. We kunnen hen uitnodigen voor allerlei projecten in de tuin. Op deze manier kunnen we meer cijfers verzamelen over soorten die in tuinen leven, en de verbanden ertussen bestuderen. Ook zullen we beter weten hoe de Vlaamse tuinen eruitzien. Via het platform en onze nieuwsbrieven krijgen deelnemers tips op maat hoe ze hun tuin diervriendelijker kunnen maken.’

Welke onderzoeken kun je als deelnemer allemaal doen?

‘We vragen om geregeld – bijvoorbeeld elke week – vijf minuten in de tuin te gaan staan en te noteren welke vogels en vlinders je ziet. Dat geeft een veel beter beeld dan onze vroegere vlinder- en vogelweekends, waarbij je op één bepaald weekend een kwartier lang telde en ook kon rondwandelen in de tuin. In de zomer komt er ook een project rond teken in de tuin. Dat is een onderzoek van de Universiteit Antwerpen – Mijn Tuinlab staat open voor andere onderzoekers en hun projecten.’

‘Verder hebben we plannen voor projecten rond hommels en exotische planten. En we willen de deelnemers uitdagen met een ‘Tuinlijst’, waarbij ze zoveel mogelijk diersoorten uit de lijst proberen te vinden. De wetenschappers van de KU Leuven willen de samenstelling van tuinen onderzoeken en weten hoe mensen hun tuin beleven: worden ze er gelukkig van, gebruiken ze hem voor sport of ontspanning, helpt hij hen bij gezondheidsproblemen? Die informatie kunnen ze dan naast de informatie leggen van hoe de tuinen eruitzien en welke dieren er leven.’

‘Mijn Tuinlab zal een gemeenschap creëren van duizenden burgerwetenschappers en van onderzoekers. Daarop kunnen we alle informatie delen.’

mijn tuinlab foto 2

Een Vlaamse tuin kan een thuis zijn voor duizenden diersoorten.

Privé-tuinen zijn goed voor negen procent van het grondoppervlak in Vlaanderen. Hebben we er een idee van hoe die eruitzien? Zijn het oases van biodiversiteit of zijn het eerder woestijnen? 

'Die woorden zul je me niet ontlokken… (lacht)We weten heel weinig over tuinen – vandaar ook dit project. Ik denk dat de gemiddelde Vlaamse tuin heel wat kansen mist … en dan druk ik me voorzichtig uit. Al merken we dat er meer aandacht komt voor biodiversiteit en natuurlijke tuinen.’

Veel tuinen zijn grotendeels verhard of bestaan voornamelijk uit een strak gazon. Hoe komt dat? 

‘Volgens mij zit het in de Vlaamse cultuur. Een tuin moest vooral proper of nuttig zijn – vandaar de strakke grasvelden, en de vele moestuinen. Dat is cultureel bepaald. Engelse of Franse tuinen zien er heel anders uit. 

Hoe kun je daar iets aan veranderen?

‘Wij hebben ons verhaal opgehangen aan zeven ecosysteemdiensten, die we met een eenvoudiger woord natuurvoordelen noemen. Het gaat bijvoorbeeld om luchtzuivering, verkoeling, bestuivers en koolstofopslag. Die zijn goed voor jezelf, maar ook goed voor de hele omgeving, als iedereen meedoet. Op het platform van Mijn Tuinlab kun je je score op die zeven natuurvoordelen berekenen. Merk je dat pakweg je score voor biodiversiteit laag is, dan kun je doorklikken naar tips hoe je die kunt verbeteren.’ 

Kun je ook meedoen als je een kleine tuin hebt? Of alleen een balkon?

‘Ja. We willen iedereen bereiken: zowel mensen op het platteland als in de stad, mensen met een tuin en mensen met een balkon of alleen een groendak. Ook wie een nieuwe, nu nog kale tuin heeft, kan meedoen. Die vindt bij ons inspiratie.’

Op hoeveel deelnemers rekenen jullie?

‘We mikken voor het eerste jaar op tienduizend tuineigenaars. Daarna moet het verder groeien. We hebben voor dit project voorlopig financiering tot eind dit jaar, maar we zoeken naar bijkomende middelen om het daarna te kunnen verderzetten, want het is zeker de bedoeling om dit project te laten doorlopen.’

mijn tuinlab

Voor sommige bijensoorten zijn tuinen cruciaal om te overleven.

Zijn er specifieke diersoorten die jullie in het oog willen houden in de tuinen?

‘Nee. We willen vooral een goede basismeting uitvoeren voor algemeen voorkomende soorten. Zo kunnen we veranderingen snel detecteren. Zo kreeg de merel recent klappen door het usutuvirus, neemt de groepsgrootte van huismussen af en ging de kleine vos (een vlindersoort) sterk achteruit. Dankzij dit project zullen we goede cijfers hebben om mee te vergelijken.’

‘De meeste specifieke telprojecten focussen op zeldzame soorten, zoals de rugstreeppad of de vuursalamander. Bedreigde soorten zul je in tuinen zelden vinden. We moeten niet flauw doen. Tuinen zijn geen topnatuur. Maar voor sommige algemeen voorkomende soorten kunnen ze toch een verschil maken. Denk aan de droogte van vorig jaar. Toen waren tuinen vaak de enige plekken waar nog bloemen bloeiden. Voor sommige diersoorten was het hun laatste strohalm om eten te vinden.’

Voor welke diersoorten kunnen tuinen dan cruciaal zijn?

‘Voor huismussen en Turkse tortels bijvoorbeeld. Zij hebben tuinen echt nodig. En sommige bijensoorten komen alleen maar in tuinen voor, doordat daar bloemen bloeien die je elders nauwelijks vindt, zoals lavendel en kattenkruid. De meerderheid van de bijensoorten in Vlaanderen nestelt in bijenhotels. Niet alleen in de stad, maar ook in intensief landbouwgebied zijn tuinen overigens belangrijk. Daar zijn natuurlijke hulpbronnen, zoals bloemen of brandnetels, vaak verdwenen.’

Hoe lok je die dieren naar je tuin?

‘Door bloemen te zaaien die nectar bevatten, en door waardplanten te laten staan. Dat zijn planten waar rupsen van eten, zoals klaver of sporkehout. Je kunt een nectarrijke plant als een vlinderstruik zetten, maar op een vlinderstruik kunnen vlinders of bijen alleen eten, maar zich niet voortplanten. Je moet gebieden creëren waar soorten hun volledige levenscyclus kunnen voltooien.’

‘Bijen hebben wilde bloemen nodig, maar ook kale grond nodig, en takjes die blijven liggen, Vlinders hebben inheemse waardplanten nodig om hun eitjes op af te zetten. Vogels hebben een haag of een nestkastje nodig om te nestelen. En ze hebben uiteraard ook water en bomen nodig. Als je de oppervlakte van alle tuinen samentelt, is dat goed voor een behoorlijk groot leefgebied. In één tuin kunnen duizenden diersoorten zitten. Wij hebben die massaal weggejaagd door ‘onkruid’ te weren, het gras te maaien, te bemesten en te bekalken.’

Wat met moestuinen en biodiversiteit. Zijn die te verzoenen?

‘Er is vaak een conflict tussen die twee belangen: een lekkere opbrengst uit de moestuin en een grote biodiversiteit. Maar ze kunnen perfect samengaan. De moestuin moet dan uiteraard onbespoten zijn. De bloemen van tuinkruiden zoals munt, oregano en rozemarijn zijn een festijn voor vlinders. De rupsen van koolwitjes eten van koolplanten, die van de koninginnepage van venkel, dille en wortel. De vraag is: wil je alles zelf opeten? Je zou een paar planten aan de natuur kunnen geven en de rest rupsvrij houden.’

Meer informatie over Mijn Tuinlab lees je hierInschrijven voor het project kan op de website van Mijn Tuinlab.

Interview: Liesbeth Gijsel