Afgemeten aan het aantal initiatieven, en de aantallen deelnemers die deze claimen, mag je citizen science een groot succes noemen. De (onvolledige) lijst op Wikipedia van projecten waarbij grote hoeveelheden wetenschappelijke gegevens door vrijwillige ‘burgerwetenschappers’ worden verzameld en/of verwerkt, telt al een slordige 150 initiatieven. Dankzij internet kan iedereen wetenschapper worden. Dat is een positieve ontwikkeling, maar er zitten wel haken en ogen aan.

In feite zijn burgers al eeuwenlang betrokken bij de wetenschap. Veel historische gegevens over de natuur, zoals de geografische verspreiding van planten en dieren, de waterkwaliteit, de veranderlijke weersomstandigheden en onverwachte hemelverschijnselen, zijn aan oplettende leken te danken. Sinds de opkomst van internet is er echter een compleet nieuwe categorie burgerwetenschappers ontstaan, die in veel gevallen zelfs het huis niet hoeven te verlaten. Sterker nog: soms bestaat hun bijdrage slechts uit het beschikbaar stellen van de onbenutte rekencapaciteit van pc of spelcomputer.

Veel burgerwetenschapsinitiatieven vragen echter grotere inspanningen van hun deelnemers. De keuze is enorm: er zijn projecten op het gebied van astronomie, biologie, botanie, geneeskunde, geschiedenis, klimatologie, taalkunde, weerkunde en ga zo maar door. Een recente inventarisatie van de citizen science-projecten die sinds 1997 zijn opgestart, laat sinds 2005 een opmerkelijke stijging zien. Bestonden er in dat jaar nog maar achttien projecten, negen jaar later waren dat er al 456. En er komen nog steeds nieuwe bij.

De grote vraag is in hoeverre die initiatieven succes hebben, en de nog grotere vraag is waaraan je dat moet afmeten. Want het doel van de diverse projecten is in veel gevallen meerledig. Het verzamelen of verwerken van wetenschappelijke gegevens staat ongetwijfeld voorop, maar daarnaast bestaat de hoop dat deelnemers zich zodanig betrokken gaan voelen, dat ze positiever komen te staan tegenover de wetenschap in het algemeen. Ook wordt citizen science vaak gebruikt om een bepaald onderzoeksgebied onder de aandacht te brengen.

Waarom biologie boomt

Over het wetenschappelijke succes van deze projecten kan eigenlijk geen twijfel meer bestaan. Het aantal publicaties dat op resultaten van citizen science is gebaseerd, vertoont sinds 2009 een sterke toename. Tot dat jaar bleef het aantal gepubliceerde artikelen in peer-reviewed tijdschriften nog bij veertig steken, maar tussen 2009 en 2014 vertienvoudigde dat aantal. Dat is overigens voor driekwart te danken aan biologische projecten, die veelal betrekking hebben op het verspreidingsgebied van dieren en planten. De laatste jaren laten echter ook de categorieën astronomie en milieu een flinke stijging zien. Andere wetenschappen, waaronder de geneeskunde, moeten nog een inhaalslag maken.

Het grote biologische aandeel in de burgerwetenschap laat zich vrij gemakkelijk verklaren. De eerste vogeltellingen gaan al terug tot het begin van de twintigste eeuw, en sindsdien is het aantal (lokale) initiatieven op dit gebied alleen maar toegenomen. Daarbij is de deelname heel laagdrempelig: iedereen kan vogels tellen – daar heb je geen computer bij nodig. En, niet in de laatste plaats: de onderzoeksobjecten kunnen op de sympathie van veel mensen rekenen. Op de schaal van Rudy Kousbroek heeft zelfs de nederige huismus al een behoorlijk hoge aaibaarheidsfactor.

Drijfveren van deelnemers

Wie wel eens naar het populaire BBC-programma Springwatch of de herfst- of wintervariant daarvan heeft gekeken, weet dat het wel goed zit met de betrokkenheid van de ‘burgerbioloog’. Wat dat betreft moeten bijvoorbeeld astronomen het met heel wat minder doen. Want hoe ‘aaibaar’ is een planeet of een komeet? NASA en ESA doen niet voor niets hun uiterste best om Marslanders en komeetsondes menselijke trekjes te geven.

Hanny's Voorwerp

De Nederlandse lerares Hanny van Arkel ontdekte tijdens haar deelname aan het citizen science project Galaxy Zoo een reflectienevel (groen), die sindsdien Hanny's Voorwerp heet. Erboven is een regio te zien waar sterren 'geboren' worden.

Recent onderzoek laat weliswaar zien dat het astronomen niet veel moeite kost om nieuwe deelnemers voor hun citizen science-projecten te werven. Maar uit de analyse van zeven Zooniverse-projecten – op één na allemaal van astronomische aard – blijkt dat de meesten al heel snel afhaken.

Het grootste project, Planet Hunters, dat gegevens van de Kepler-satelliet uitpluist op het bestaan van planeten bij andere sterren, had binnen een half jaar al bijna 30.000 gebruikers. Maar die besteedden gezamenlijk slechts 50.000 uur aan het bekijken van de vele grafiekjes: een gemiddelde van nog geen twee uur per persoon. Meer dan de helft keerde na de eerste kennismaking niet meer terug, en na een half jaar stond al ruim driekwart op non-actief.

Mogelijk zijn de astronomische citizen science-projecten toch wat te abstract om deelnemers langdurig te kunnen boeien. Om de boel wat op te fleuren, wordt volop gebruik gemaakt van alle mogelijke ‘sociale hulpmiddelen’ – discussiegroepen, blogs, live chats, Facebook, Twitter, enzovoorts. Maar heel druk bezocht worden die doorgaans niet.

Desalniettemin ontstaat zelfs bij de meest abstracte projecten vaak een vrij kleine harde kern van gebruikers die ontzettend veel nuttig werk doen. Waarom zij die moeite nemen? Ook daar is enig onderzoek naar gedaan.Een online enquête onder bijna 11.000 deelnemers van het project Galaxy Zoo heeft laten zien dat de wens om aan wetenschappelijk onderzoek bij te dragen verreweg de belangrijkste drijfveer is.

Dicht bij huis, belangrijk voor de gezondheid

Het meta-onderzoek van citizen science-projecten staat nog in zijn kinderschoenen. Toch ontstaat het beeld dat vooral díé projecten worden gewaardeerd, waarbij de deelnemer betrokken is bij het verzamelen van gegevens. Verder is het aannemelijk dat lokale of regionale initiatieven en projecten die betrekking hebben op de (eigen) gezondheid een grotere kans van slagen hebben, al laat zich dat nog niet met cijfers staven.

Tot die laatste categorie behoort onder meer de Grote Griepmeting, waarbij met hulp van duizenden deelnemers de verspreiding van griep en verkoudheid in Nederland en België in kaart wordt gebracht. Het project bestaat al twaalf jaar en heeft zich inmiddels over heel Europa uitgebreid. Soortgelijke initiatieven bestaan ook in Australië en de VS.

Andere voorbeelden zijn het Antwerpse AIRbezen-project en het Europese iSPEX-project, waarbij de hoeveelheid (schadelijke) fijn stof in de atmosfeer wordt gemeten. Bij de eerste werd gebruik gemaakt van aardbeienplantjes, bij de tweede van een opzetstukje voor de iPhone. Maar het principe is hetzelfde: de deelnemers verzamelen zelf de data en het onderwerp blijft dicht bij huis. Bovendien lenen projecten als deze zich heel goed voor onderwijsactiviteiten.

Wie wil voorkomen dat de deelnemers aan zijn citizen science-project al na één regenachtige zondagmiddag afhaken, weet dus wat hem te doen staat.

 

Veel nuttige informatie over het opzetten, uitvoeren en evalueren van burgerwetenschapsprojecten is te vinden op www.citizenscience.org.

 

Auteur: Eddy Echternach

 

Recente publicaties over citizen science: 

Finding Volunteers' Engagement Profiles in Human Computation for Citizen Science Projects (2015)

Citizen-science data provides new insight into annual and seasonal variation in migration patterns (2014)

Ideas for Citizen Science in Astronomy (2014)

Demographic modeling of citizen science data informs habitat preferences and population dynamics of recovering fishes (2014)

Collective Intelligence in Citizen Science – A Study of Performers and Talkers (2014)

Commons at the Intersection of Peer Production, Citizen Science, and Big Data: Galaxy Zoo (2014)

The current state of citizen science as a tool for ecological research and public engagement (2013)

The history of public participation in ecological research (2012)

Overzicht van artikelen over (de resultaten van) citizen science

Overzicht van artikelen over de impact van citizen science

Overzicht van publicaties die gebaseerd zijn op Zooniverse-projecten (incl. meta-onderzoeken)